Tbs: de gebreken en zegeningen van het systeem ‘Zonder zijn we een stuk slechter af’
Als tbs’ers in het nieuws komen is het vaak vanwege incidenten, die dan tot scheve beeldvorming en symboolpolitieke maatregelen leiden. Hoe gaat het er bij tbs in de praktijk aan toe? ‘Bij bijna alle patiënten denk ik: zo ben je niet geboren.’ Advocaat Jan-Jesse Lieftink geeft samen met zijn cliënt Michel B. een bijzonder kijkje in de wereld van de tbs.
De jeugd van Michel B. (38) is weinig florissant. Hij is de derde in een gezin van vijf kinderen. ‘Een rotgezin’, zegt hij. Zijn vader mishandelt en misbruikt hem en de andere kinderen gedurende vele jaren. Zijn ouders gebruiken drugs en zijn vader dealt er ook in. Ze scheiden als hij vijf is. Zijn moeder hertrouwt met een man met wie ze nog eens vijf kinderen krijgt. ‘Alle tien de kinderen zijn vroeger of later uit huis geplaatst. Ik heb nog met één stiefzusje contact, de rest zie ik niet meer.’
Op zijn achtste begint Michel met roken en drinken. ‘Ik pikte sigaretten of een jointje als ik bij mijn vader was en soms een lijntje coke of een blikje bier.’ Dat ene biertje wordt al snel een kratje per dag. Zijn stiefvader mishandelt hem ook. Hij slaat hem tegen zijn hoofd en met stokken of stroomkabels op zijn rug. ‘Ik was een jongetje met veel problemen, een driftkop. Ik gooide ramen in, schold willekeurige mensen uit, vernielde spullen, stal uit winkels – soms omdat het moest van mijn vader – brak in in huizen en belandde vaak in vechtpartijen.’
Hij volgt speciaal onderwijs, een vervolgopleiding zit er niet in. Als tiener kampt hij met een forse verslaving aan alcohol, wiet, cocaïne en GHB en pleegt hij gewelds- en vermogensdelicten. Vanaf zijn vijftiende tot zijn achttiende zit hij in een gesloten jeugdinstelling. Daarna werkt hij korte tijd bij de marine, maar zijn drugsgebruik breekt hem op. Baantjes bij een fietsenmaker en in een dropfabriek volgen. Hij pleegt delicten aan de lopende band en belandt op de veelplegerslijst van de politie.
Jan-Jesse Lieftink is juist groot voorstander van tbs met voorwaarden, omdat je de behandeling kunt toesnijden op de patiënt. ‘Je hebt mensen die passen prima in een confectiepak, maar wanneer iemands benen te lang of armen te kort zijn heeft hij een maatpak nodig. Tbs met dwang is dat confectiepak, tbs met voorwaarden dat maatpak.’
Die onbepaalde duur van tbs is Lieftink een doorn in het oog. Graag zou hij zijn cliënten bij de keuze tussen gevangenisstraf of tbs een vette worst willen voorhouden. Ze vertellen dat tbs een prachtsysteem is. Ze aanraden mee te werken aan onderzoek en behandeling omdat ze dan een tweede kans krijgen. Dat zou hij het liefst doen, maar hij doet het niet. ‘Omdat ik weet dat door die onbepaalde duur sommige jongens vijfentwintig, dertig jaar in de tbs zullen zitten en dat wil ik niet op mijn geweten hebben.’
Motivatie voor behandeling is volgens Lieftink verbonden met perspectief. Juist het onthouden daarvan vindt hij gevaarlijk. Voor de instelling én voor de maatschappij. Hij is als advocaat betrokken bij de laatste tien incidenten in de tbs en die zijn allemaal veroorzaakt door mensen zonder perspectief. Het lijkt hem een beter idee om de dwang van de tbs aan een bepaalde duur te koppelen.
Lees hier het levensverhaal van Michel B. en het commentaar van Jan-Jesse Lieftink verder.